- balance
- n. balans; evenwicht; standvastigheid; weegschaal; saldo--------v. in evenwicht brengen, opwegen tegen; sluitend maken; sluitend zijnbalance1[ bæləns]I 〈telbaar zelfstandig naamwoord〉1 balans ⇒ weegschaal2 tegengewicht 〈voornamelijk figuurlijk〉3 〈techniek, technologie〉onrust 〈in klok e.d.〉4 〈handel〉balans5 〈geldwezen, handel〉saldo ⇒ tegoed, overschot6 〈geldwezen〉opgeld ⇒ opleg♦voorbeelden:1 〈figuurlijk〉 tip the balance • de balans doen doorslaan〈figuurlijk〉 his fate is/hangs in the balance • zijn lot is onbeslist/onzeker〈figuurlijk〉 your future is in the balance • je toekomst staat op het spel4 balance of payments • betalingsbalansbalance of trade • handelsbalansadverse balance • passieve balansstrike a balance • 〈figuurlijk〉een compromis/het juiste evenwicht vinden5 balance in hand • kasvoorraadbalance of profit • overwinstbalance of an account • saldo van een rekeningavailable balance • beschikbaar saldobudgetary balance • begrotingssaldobalance due • debetsaldoexternal balance • uitvoersaldopay the balance • het saldo vereffenen¶ on balance • rekening houdend met alle gegevens, alles in aanmerking genomenII 〈telbaar en niet-telbaar zelfstandig naamwoord〉1 evenwicht ⇒ balans2 harmonie ⇒ esthetisch evenwicht3 overwicht4 (geluids)balans 〈tussen stereo kanalen〉♦voorbeelden:1 balance of mind • psychologisch evenwichtbalance of power • machtsevenwichtlose one's balance • zijn evenwicht verliezen; 〈figuurlijk〉van streek rakenupset the balance • het evenwicht verbrekenredress the balance • het evenwicht herstellenhe put me off balance • hij bracht me uit mijn evenwicht; 〈figuurlijk〉hij bracht mij van mijn stuk————————balance2I 〈onovergankelijk werkwoord〉1 schommelen ⇒ balanceren, slingeren2 〈handel〉sluiten 〈van balans〉 ⇒ gelijk uitkomen, kloppen3 in evenwicht staan/blijven ⇒ balanceren4 opwegen tegen elkaar♦voorbeelden:1 balance between two issues • weifelen tussen twee mogelijkheden2 his debts and credits balanced out • zijn schulden en vorderingen hielden elkaar in evenwicht4 balance out • elkaar compenserenII 〈overgankelijk werkwoord〉1 wegen ⇒ 〈figuurlijk〉 overwegen, tegen elkaar afwegen2 in evenwicht brengen/houden ⇒ balanceren3 〈handel〉opmaken ⇒ laten kloppen, sluitend maken 〈balans〉4 〈handel〉vereffenen5 uitbalanceren 〈bijvoorbeeld dieet〉♦voorbeelden:1 he balanced the various possibilities • hij woog de verschillende mogelijkheden tegen elkaar af2 balance each other out • tegen elkaar opwegen3 balance the books • de boeken/het boekjaar afsluiten4 balance an account • een rekening vereffenen
English-Dutch dictionary. 2013.